De werkgever is verplicht om medewerkers geregeld in de gelegenheid te stellen een lichamelijk onderzoek te ondergaan. Dit onderzoek is er op gericht de risico’s die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich meebrengt, zoveel mogelijk te voorkomen of beperken. ( Art. 18 van de Arbowet )
U kunt hierbij denken aan het vroegtijdig herkennen van gezondheidsrisico’s die te maken hebben met het werk of het vroegtijdig herkennen van algemene gezondheidsrisico’s.
Termen die voor dit onderzoek gebruikt worden zijn het Periodiek Medisch Onderzoek (PMO) en Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek (PAGO) genoemd. Verwar het PMO of PAGO niet met een algemene gezondheidsscreening. In het PMO of PAGO worden alleen die aspecten van de gezondheid onderzocht die een relatie hebben met de gevaren en risico’s in het werk. Op die gronden zullen bijvoorbeeld een bepaling van het cholesterolgehalte in het bloed en een ECG (hartfilm) vrijwel nooit verplicht onderdeel kunnen zijn van een PMO of PAGO. De werkgever is natuurlijk wel vrij om de werknemers aanvullende onderzoeken naar de gezondheid aan te bieden, zoals het hiervoor genoemde cholesterolonderzoek, mits het onderzoek voldoet aan de Wet Bevolkingsonderzoek (WBO).
De inhoud van een PMO kan per branche verschillend zijn. De bedrijfsarts houdt rekening met eventuele risico’s op het werk. Zo krijgt een chauffeur een ogentest, mensen die in een stoffige omgeving werken een onderzoek van de luchtwegen en werknemers die met gewasbeschermingsmiddelen te maken hebben een bloedanalyse.
Het onderzoek moet passend zijn voor de werkzaamheden en risico’s en dient te worden aangeboden vóór de aanvang van genoemde arbeid c.q. werkzaamheden.
In de CAO’s van zo’n 20 branches zijn bepalingen opgenomen welke voorschriften bevatten over de periodiciteit, inhoud van het onderzoek, de informatieplicht, het inzagerecht, de registratie van resultaten en de bewaartermijn hiervan.
Aan een periodiek medisch onderzoek stelt de arboregelgeving de volgende eisen:
Het onderzoek moet periodiek aan de medewerkers worden aangeboden. De wet schrijft niet voor hoe vaak het onderzoek moet worden herhaald, omdat dit afhangt van de omvang van de risico’s. De periodiciteit kan verschillen voor diverse risico’s (bijvoorbeeld gehooronderzoek iedere twee jaar en bloedonderzoek ieder jaar) en voor verschillende functies binnen de onderneming.
De inhoud van het onderzoek moet zijn afgestemd op de gevaren en risico’s die de arbeid voor de gezondheid van de medewerkers kan hebben. Zo hoeft bijvoorbeeld het gehoor alleen onderzocht te worden als in het werk sprake is van geluidsdosis niveaus die kunnen leiden tot gehoorschade.
Een PMO moet altijd aan de volgende medewerkers worden aangeboden:
- jeugdige medewerkers, zodra uit de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) voor jeugdigen blijkt dat jeugdigen arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren zijn verbonden;
- iedere werknemer die voor de eerste keer nachtdienst gaat verrichten;
- iedere medewerker die voor de eerste keer wordt belast met werkzaamheden met gevaarlijke stoffen, die volgens de RI&E gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid;
- werknemers die werken met kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen en werknemers die werken met asbest;
- iedere werknemer die arbeid verricht met biologische agentia;
- iedere werknemer die voor de eerste keer belast wordt met arbeid aan een beeldscherm;
- iedere werknemer voor wie uit beoordeling en meting blijkt dat er een gezondheidsrisico bestaat door schadelijk geluid ( dagdosis = /> 80 dBA );
- iedere werknemer die voor de eerste keer wordt belast met werk met mechanische trillingen waarvoor uit de nadere RI&E blijkt dat er een gevaar bestaat voor de veiligheid of gezondheid;
- personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.
De OR/PV heeft instemmingsrecht over de periodiciteit van het onderzoek.
De (betekenis van de) individuele resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek moeten door de bedrijfsarts of arbodienst aan de individuele werknemers worden gemeld. Afhankelijk van de grootte van de onderneming en het aantal werknemers per functie of afdeling is het mogelijk de informatie uit het PMO of PAGO ook op groepsniveau (bijvoorbeeld per onderneming, afdeling en/of functie) te (laten) rapporteren. Aangezien de gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim, kan dit alleen als in de rapportage gegevens niet meer tot op een persoon te herleiden zijn. De toegevoegde waarde van groepsgegevens is dat vergeleken kan worden met referentiegegevens, zodat bepaald kan worden hoe goed een onderneming het doet in vergelijking met andere ondernemingen.